In de commissie Leefmilieu ondervroeg Vlaams volksvertegenwoordiger Stijn De Roo (CD&V) minister Zuhal Demir (N-VA) over de resultaten van de studie naar de impact van grondwater op de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Dit onderzoek werd uitgevoerd door de UGent en gefinancierd door de Vlaamse Landmaatschappij.
Sinds 6 oktober 2021 zijn de resultaten van de studie te lezen op de website van de VLM.De conclusie luidt: “Naar schatting 5% van de 756 MAP-meetpunten oppervlaktewater wordt sterk beïnvloed door de voeding van nitraatrijk grondwater dat afkomstig is van jarenlange uitspoeling van nitraat vanuit landbouwpercelen. In de betrokken afstroomgebieden zijn op korte termijn verdergaande maatregelen nodig om op middellange en lange termijn de waterkwaliteit te verbeteren. De impact van de maatregelen in dergelijke MAP-meetpunten is immers dan pas zichtbaar. Dat komt omdat het nitraatrijke grondwater een lange reistijd heeft om het oppervlaktewater te bereiken.”
Op de vragen van Stijn De Roo (CD&V) antwoordde de minister dat de vaststelling dat nitraatrijk grondwater nog tientallen jaren bepalend kan zijn voor de waterkwaliteit, geldt voor naar schatting 5 procent van de MAP-meetpunten oppervlaktewater en dus voor een beperkt deel van het landbouwareaal. Conform de nitraatrichtlijn zal ook op die plaatsen de norm van 50 milligram nitraat per liter moeten worden gehaald en zullen er gepaste maatregelen worden ingezet om op termijn tot een goede waterkwaliteit te komen. Dat is noodzakelijk om de kwaliteit van het milieu voor de toekomstige generaties niet te hypothekeren.
De studie toont aan dat in de onderzochte gebieden de gemiddelde nitraatconcentratie onderaan de wortelzone nog twee tot vijf keer boven de 50 milligram nitraat per liter ligt. Die nitraten komen in het grondwater terecht. Gebieden met nitraatrijk grondwater dat naar oppervlaktewater afstroomt, zijn echte hotspots, waardoor zowel grond- als oppervlaktewater verontreinigd zijn. Het ligt dan ook voor de hand om hier zeker bijkomende maatregelen te nemen om tot een verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit te komen.
Aangepaste maatregelen in het kader van het mestbeleid zullen in gebieden waar nodig ook op lange termijn noodzakelijk blijven om de gewenste waterkwaliteit stapsgewijs te bereiken. Volledig herstel zal op sommige plaatsen waarschijnlijk lang duren, maar dat neemt natuurlijk niet weg dat er al snel een gunstige trend kan worden verkregen door maatregelen te nemen die uitspoeling voorkomen.
In de studie wordt ook aangetoond dat vanggewassen de uitspoeling van nitraten verminderen. De gebieden met invloed van nitraatrijk grondwater liggen vaak in gebiedstype 3, waar het doelareaal voor vanggewassen groter is. Met MAP 6+ worden aanpassingen voorbereid die deze vanggewasregeling nog effectiever maakt. De studie concludeert ook dat strengere bemestingsbepalingen en verschuivingen in het teeltareaal, zoals meer rustgewassen en grasland, of veranderingen in landgebruik, zoals de aanleg van bossen of natuurgebieden, de nitraatuitspoeling verminderen. Deze aanbevelingen worden verder bestudeerd.
Er wordt bovendien gewerkt aan een nieuw MAP dat in de loop van volgend jaar moet worden opgemaakt.
Stijn De Roo (CD&V): “Het is de ambitie om de waterkwaliteit te verbeteren. Het beperken van de instroom van nitraten is zeer belangrijk. Het draagvlak moet wel behouden blijven, zodat die doelstelling kan worden volgehouden.
Ik dring erop aan dat het werk van het CVBB van de afgelopen jaren verder wordt gehonoreerd door heel gebiedsspecifiek te bekijken hoe de waterkwaliteit opgevolgd kan worden. Het bijsturen (vb. verleggen) van een aantal meetpunten moet mogelijk zijn, zonder aan de oorspronkelijke doelstelling te verzaken.
Ik volg deze problematiek verder op!”
Het volledige verslag van mijn vraag vind je hier.